Heb je Duits nodig voor je werk? Maar heb je nog geen grote woordenschat? In deze blog laat ik je zien welke 15 belangrijke Duitse werkwoorden je moet kennen als je zaken wilt doen in Duitsland.

Als je Duits (of een andere taal) wil leren, is het natuurlijk belangrijk om een ruime woordenschat te kennen. Hierdoor kan je jezelf beter uitdrukken en zal je gesprekspartner je ook beter kunnen verstaan. Op den duur verlopen conversaties vlotter en je kan spontaan deelnemen aan gesprekken.

Om Duits te leren is het belangrijk om je te focussen op de juiste woordenschat. Alles wat voor je werk en het contact met je Duitstalige klanten of leveranciers noodzakelijk is, is belangrijk. Onafhankelijk van de context moet je zeker over een bepaalde basiswoordenschat beschikken.

 

Hier zijn 15 belangrijke Duitse werkwoorden voor Zakelijk Duits

 

1. arbeiten (werken)
Er arbeitet seit fünf Jahren bei der Firma Böttinger GmbH.

Hij werkt sedert vijf jaar bij de firma Böttinger GmbH.

 

2. telefonieren (telefoneren/bellen)
Wann können wir miteinander telefonieren und das Angebot besprechen?

Wanneer kunnen we met elkaar bellen om de offerte bespreken?

 

3. kaufen/verkaufen (kopen/verkopen)
Wo kaufen Sie die Rohstoffe für Ihre Produkte?

Waar kopt u de grondstoffen voor uw producten?

 

4. bezahlen (betalen)
Sie können die Rechnung in bar, mit Kreditkarte oder per Überweisung bezahlen.

U kan de factuur cash, met kredietkaart of via overschrijving betalen.

 

5. bestellen (bestellen)
Wir bestellen unser Büromaterial immer online.

We bestellen ons kantoormateriaal altijd online.

 

6. liefern (leveren)
Der LKW liefert jeden Tag die Ware nach Brügge, Kortrijk und Ostende.

De vrachtwagen levert de goederen elke dag in Brugge, Kortrijk en Oostende.

 

7. produzieren (produceren)
Mit dieser Maschine produzieren wir ca. 30% schneller als früher.

Met deze machine produceren we ongeveer 30% sneller dan vroeger.

 

8. herstellen (produceren)
Die Firma Böttinger GmbH stellt Autoreifen her.

Het bedrijf Böttinger GmbH produceert autobanden.

 

9. reparieren (herstellen)
Der Techniker repariert die Maschine.

De technieker herstelt de machine.

 

10. anbieten (aanbieden)
Ich kann Ihnen 10% Rabatt anbieten.

Ik kan u 10% korting aanbieden.

 

11. exporteren/importieren (exporteren/importeren)
Wir exportieren unsere Produkte nach Europa, Asien und in den Mittleren Osten.

We exporteren onze producten naar Europa, Azië en naar het Midden-Oosten.

Wir importieren unsere Rohstoffe aus Asien und Südamerika.

We importeren onze grondstoffen uit Azië en Zuid-Amerika.

 

12. kontaktieren (contacteren)
Auf der Messe: Wenn Sie Ihre Daten hinterlassen, dann kontaktieren wir Sie in ein paar Tagen.

Op de beurs: Als u uw data achterlaat, contacteren we u binnen enkele dagen.

 

13. präsentieren (presenteren)
Ich präsentiere Ihnen heute unser neues Sortiment für Reinigungsprodukte.

Ik presenteer u vandaag ons nieuw assortiment aan reinigingsproducten.

 

14. besprechen (overleggen, bespreken)
Er bespricht den Vertrag mit dem Export Manager.

Hij overlegt het contract met de export manager.

 

15. verhandeln (onderhandelen)
Wir verhandeln über die Liefer- und Zahlungsbedingungen mit der Firma Böttinger GmbH.

We onderhandelen de lever- en betalingsvoorwaarden met de firma Böttinger GmbH.

 

Bonus 😉 :  einen Termin vereinbaren (een afspraak maken)

Können wir am Mittwoch um 10 Uhr einen Termin vereinbaren?

Kunnen we een afspraak maken op woensdag om 10 uur?

 

Met deze Duitse werkwoorden heb je een goede start genomen om je taalkennis te verbeteren. Lees de zinnen in beide talen goed door en probeer zo veel mogelijk woorden te onthouden.

Heb je goesting om verder te gaan? Dan kan je mijn GRATIS hand-out “Basiswoordenschat Zakelijk Duits” gratis downloaden. Je krijgt een overzicht van 100 woorden die belangrijk zijn voor je basiswoordenschat, incl. vertaling & voorbeeldzinnen. Vraag de hand-out hieronder gratis aan. 👇 Op jouw taalsucces!

 

© Silvia Deprez

 

Vraagje?
Op zoek naar een taalcursus Duits?